(uit Wijkblad Donderberg, augustus 2018, door Willie de Kubber-Verheijden)
Het Vakantieseizoen is weer voorbij, iedereen – althans de meesten – is weer terug op de eigen stek, weer aan het werk, naar school of verder genieten van het pensioen (ondergetekende bijvoorbeeld). We hebben met z’n allen weer heel wat afgereisd: naar verre exotische oorden, naar de Middellandse zee of gewoon onze eigen Noordzee. Uitstapjes naar de Litsberg in het Leudal, speeltuin Kitskensberg, de dierentuin, de Efteling, mogelijkheden zijn er te kust en te keur. Vroeger hadden we niet zoveel keuzes, echter avonturen waren er toen ook te beleven, eenvoudiger dat wel, maar zeker niet minder spannend.
Toen ik een meisje was van een jaar of tien gingen alle mensen uit ons dorp naar de kerk. “Het is onze Heilige Plicht” zei de pastoor, “als je op zondag niet naar de kerk gaat bega je een doodzonde.” In die tijd hadden de pastoor en kapelaan veel macht, iedereen geloofde hen en luisterde naar hun woorden.
Iedereen behalve mijn vader; als wij op zondagmorgen richting kerk gingen sloeg hij regelmatig ineens een heel andere weg in. “Kom meid, wij gaan lekker de velden op en het bos in, daar genieten we van Gods vrije natuur, dat is net zo goed als bidden in de kerk.”
Voor de veiligheid vroeg ik nog of het ook echt geen doodzonde was, “nee hoor, niet eens een dagelijkse zonde” zei vader en dat was voor mij genoeg geruststelling. Waar we naar toe gingen was onbekend, “al lopende zien we wel waar we uitkomen.” Altijd gebeurden er dingen onderweg, grote en kleine avonturen; een dood vogeltje dat uit het nest was gevallen. Ik wilde het begraven maar dat mocht niet, zo’n vogeltje is weer voer voor een ander dier in het bos. Koeien dansten en sprongen in de wei omdat ze voor het eerst naar buiten mochten. Eekhoorntjes die van links naar rechts in de bomen klommen. Een paard dat op hol was geslagen en even later de ruiter die erachteraan kwam rennen. Ja zo’n paard wil ook wel eens losbreken zei vader dan, even alle teugels van zich afwerpen. Gaan ze hem weer vangen denk je, en moet hij dan weer terug in de teugels? Ja beslist en dat is misschien ook wel beter, zo’n dier kan alleen in het bos niet overleven, het kan geen eten vinden en wordt heel eenzaam. Uiteindelijk is het beter om samen met anderen losjes in de teugels te lopen dan helemaal alleen en eenzaam in het bos.
Eigenlijk doen wij net zo iets als dat paard zei vader, even niet luisteren naar de pastoor en even niet doen wat alle anderen doen. Maar strakjes gaan we wel weer terug naar moeder en morgen ook weer naar school. Jammer, zuchtte ik, ik wil wel altijd door blijven wandelen en steeds nieuwe dingen zien en beleven en dat ik nooit weet waar naar toe. Als ik heel en heel en heel lang door blijf lopen kom ik misschien wel aan de andere kant van de wereld.
Och zei vader, ook als je niet loopt bewandel je een weg en waar je terechtkomt weet je nooit, dat hangt nog in de lucht. Woorden die ik toen niet helemaal begreep maar die mij in de loop van mijn leven steeds duidelijker zijn geworden. Veel mooie herinneringen heb ik aan mijn vader en met name aan onze wandelingen met onbekende bestemming die we nog vele gemaakt hebben. Tijdens het wandelen sprak vader over het leven, geen hoogdravende filosofie gevat in moeilijke woorden, integendeel. Eenvoudige woorden van een eenvoudige melkboer met veel levenservaring en wijsheid.